-
1 fumble
n. struikelen, hakkelen--------v. struikelen, hakkelen, klunzenfumble1[ fumbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fumble21 struikelen ⇒ hakkelen, klunzen1 tasten ⇒ morrelen (aan), rommelen (in)♦voorbeelden:fumble at/with • morrelen aan -
2 fiddle
n. viool, vedel, fiedel; knoeierij, zwendel, zwendeltje (slang)--------v. vioolspelen (platte taal): tijd verspillen; bezig zijn met nonsens; bedriegen, oplichtenfiddle1[ fidl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ fit fit/————————fiddle22 lummelen♦voorbeelden:3 fiddle with • morrelen aan, spelen metthe lock had been fiddled with • er was aan het slot geknoeidII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 fiddle with
ergens mee spelen (uit zenuwen)fiddle withmorrelen aan, spelen met -
4 fumble at/with
fumble at/with
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский